Middelharnis - De drieslag in de titel klinkt wellicht niet iedereen even bekend in de oren, of komt zelfs nietszeggend over. "Bestaat er überhaupt een verband tussen deze drie grote woorden? Heeft zo’n verband ons ooit iets te zeggen gehad, en waarom, of waarom niet? Is deze drieslag nog steeds actueel? Over dit onderwerp werd op 25 januari 2019 een lezing gehouden voor de SGP-jongeren Flakkee, met als spreker dhr. G. Slootweg, voormalig docent geschiedenis met ruime ervaring in de eilandelijke politiek." Lees het hele verslag door Auke Kieviet.

Het onderwerp heeft veel te maken met de identiteit van ons land. In de zestiende eeuw werd er door Willem van Oranje gesproken over een verbond tussen Nederland en God, die door Willem de Potentaat der Potentaten werd genoemd. In dat verbond was er ook een plaats weggelegd voor het geslacht van de Oranjes. In onze tijd is die gedachte echter behoorlijk bekritiseerd. Bestaat God eigenlijk nog wel? Is de rol van Oranje niet gewoon een symbolische? Heeft ons land nog een eigen identiteit, als ze (groten)deels vanuit Brussel wordt bestuurd? Sinds oktober 2018 vormen de gelovigen in Nederland namelijk geen meerderheid meer. Kan er nog wel van zo’n verbond gesproken worden? Niet alleen van buitenaf, maar ook van binnenuit is er kritiek ontstaan. Men vindt dat God zich niet aan de Nederlandse staat, maar louter aan de wereldwijde kerk bindt.
Aan de hand van drie vragen tracht dhr. Slootweg verduidelijking aan te brengen, en uiteindelijk een antwoord te geven op de vraag die de titel vormt. De eerste vraag is of deze drieslag een werkelijke idee is, of slechts een ideologisch concept. Vervolgens spitst dit zich toe op het ontstaan en ontwikkelen van deze drieslag, realiteit dan wel ideologie. Als daar duidelijkheid over is ontstaan, rest nog een laatste vraag: is het verband tussen deze drie eenheden nog actueel?

Realiteit of ideologie?
Het lezen van bronnen geeft aan dat er een bijzondere relatie geweest is tussen God en Nederland. In het voorwoord voor de Middagpredikatiën van Florentius Costerus werd door de predikant J. Bierman gesproken over het ‘Neerlands Israël’, en hij was niet de enige. De vergelijking van het protestantse Nederland met het verbondsvolk Israël werd indertijd vaker gemaakt.
Tevens wordt in de Dordtse Leerregels het woord ‘kerk’ op drie verschillende manieren gebruikt: allereerst als de algemene gereformeerde kerk die over de gehele wereld verspreid is, ten tweede het deel van die kerk dat zich in Nederland bevindt en vervolgens de zeven ‘kerken’ in de zeven toenmalige Nederlandse provincies. In alle drie vormen is de kerk bloeiende, en waarom? Welnu, zo lezen we in hoofdstuk I, bij het verwerpen van de negende genoemde dwaling, dat God Zijn evangelie niet zendt tot een bepaald volk omwille van diens verdiensten, maar louter uit genade en om Zijn welbehagen. Dat God zo handelt, is alleen door het geloof te begrijpen. Daarom is deze drieslag ook een geloofszaak, maar desalniettemin geen buitenhistorische zaak. God handelt binnen de geschiedenis, en daarom is dit verbond een werkelijke en historische zaak.

Ontstaan en ontwikkeling
Dat geloof was in de zestiende en zeventiende eeuw absoluut aanwezig binnen de gereformeerde kerk. Hoewel het tot halverwege de zeventiende eeuw duurde voordat de helft van de Nederlandse bevolking zich tot deze kerk rekende, vormde ze daarvoor ook al een vast fundament voor de samenleving. De band tussen God en Nederland werd ook al nadrukkelijk genoemd in het republikeinse tijdperk van deze tijd. In de daaropvolgende achttiende eeuw bleven de orthodox-gereformeerden eraan vasthouden, zonder het idee daarmee een bepaalde exclusiviteit te creëren.
Velen menen echter dat de drieslag ‘God, Nederland en Oranje’ pas werkelijk volledig tot ontplooiing kwam in de tijd na de Franse overheersing, die ook wel wordt aangeduid als het Reveil. Hoofdpersonage is daar in dit verband de geniale Willem Groen van Prinsterer, die na de liberalisering van de grondwet in 1848 op gespannen voet met zijn voormalige goede vriend Thorbecke komt te staan. Volgens Groen wordt het huis van de Nederlandse staat nog wel in stand gehouden, maar het fundament verandert: het wordt niet meer door de soevereiniteit van God, maar door die van de burgers gevormd. Volgens Thorbecke kan godsdienst namelijk niet de basis van een – moderniserende – natie zijn. De discussie laait hoog op, en blijft bij de woorden van Augustinus: Als een staat niet gebaseerd is op gerechtigheid, is het een rovershol! Hoe kan die gerechtigheid anders dan die van God zijn? Groen moet uiteindelijk berusten in diezelfde soevereiniteit van God, wiens Woord in eeuwigheid zijn fundament zal zijn: verbum Dei manet in aeternum.

Blijvend actueel?
Diezelfde zinsnede bleek in de volgende eeuwen als teken van houvast zo mogelijk nóg meer van belang te zijn. Na de wereldoorlogen begon een gestaag en pijnlijk ontkerkelijkingsproces, en in opstand tegen de moderniteit vervaagden de eertijds algemeen aanvaarde normen in een even gestaag tempo. Alle drie onderdelen van genoemde drieslag kwamen onder hevige kritiek te staan. Welke God? Welk Nederland? Welk Oranje?
Moeten we dan, na zo’n collectief en definitief afstand nemen van deze drieslag, constateren dat Gods – niet exclusivistische – verbond met onze natie ten einde is gekomen? Als het aan Oranje ligt, luidt het antwoord ‘ja’. Nederland als geheel zal ook bevestigend antwoorden. Maar, en daar ligt het wonderlijke van dit verbond: als het aan God ligt niet! Als we in navolging van Groen van Prinsterer kunnen stellen dat natie en kerk voor God hetzelfde zijn, en als we op Schriftgezag mogen weten dat God Zijn werk nooit los zal laten, mag onze hoop liggen in de continuïteit, en dus ook realiteit, van datzelfde verbond. In het kader van de hoop dat God Zijn verbond nog onderhoudt, mogen we geloven dat God nog aan ons land denkt en tot ons zal terugkeren. Dhr. Slootweg besluit zijn lezing dat ons niets anders rest dan God bidden om Zijn terugkeer, en in afwachting daarvan een deugdelijk leven te leiden. Dat omvat niet alleen de vier kardinale deugden (iustitia – rechtvaardigheid, caritas – naastenliefde, temperantia – matigheid, fortitudo – dapperheid), maar ook de drie theologale deugden: geloof, hoop en liefde. Dan blijft er niets anders over om alles voor die Verbondsgod neer te leggen, en ons leven te leiden op het fundament van Zijn Woord, dat tot in eeuwigheid blijft.

Tekst Auke Kieviet