Stellendam - "Het is een innovatief project waarbij we nu met praktijkonderzoek extra kennis opdoen over het beheersen van de zoutindringing én het optimaliseren van de kier voor visintrek." Begin 2019 zette Rijkswaterstaat de Haringvlietsluizen, voor het eerst sinds 1970, op een kier om de (internationale) vismigratie te verbeteren. De Haringvlietsluizen vormden een harde barrière tussen zoet en zout water. Hierdoor konden trekvissen zoals paling, zalm en zeeforel niet naar hun paaigebieden zwemmen die stroomopwaarts liggen of juist in zee. Door de Haringvlietsluizen bij vloed op een kier te zetten, kunnen trekvissen met het zoute water mee richting het Haringvliet op zwemmen. Lees hieronder verder.

Sluisdeuren open, en dan?

Dan kun je denken: sluisdeuren open en we zijn klaar om de (internationale)vismigratie te bevorderen. Technisch gezien klopt dat, want met één druk op de knop gaan de sluizen open. Maar niets is minder waar. Het is een innovatief project waarbij we nu met praktijkonderzoek extra kennis opdoen over het beheersen van de zoutindringing én het optimaliseren van de kier voor visintrek. Daarom wordt het project lerend uitgevoerd. Stap voor stap leren we steeds een beetje bij. Daarbij moeten we aan verschillende randvoorwaarden voldoen op het gebied van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en vaardiepte. Samen met diverse experts en betrokken partijen werken we aan dit bijzondere natuurproject.

Zoeken naar ideale omstandigheden

Elke vissoort heeft specifieke eigenschappen en voorkeuren bij (internationale) migratie. Dat is visafhankelijk en seizoenafhankelijk. Sterke zwemmers, zoals de zalm, trekken het liefst naar binnen als er een beetje tegenstroming is tijdens het spuien (het lozen van water door een spuisluis) en doen dit vaak overdag. Aan de andere kant van het spectrum zijn er jonge botten en glasalen. Deze vissen zijn nog zo klein dat ze migreren door zich mee laten voeren met het getij. De glasaal doet dat dan het liefst in de nacht. De ideale omstandigheden voor deze vissen zijn dus niet hetzelfde. Botten en glasalen zijn in bijzonder gebaat bij het inlaten van zeewater in het Haringvliet. De complexiteit wordt nog groter omdat we maar een beperkte hoeveelheid zeewater kunnen inlaten om zo de hoeveelheid zout in het Haringvliet te beheersen. Het is dus een kwestie van optimaliseren binnen een beperkte ruimte.

We volgen de vissen

Om te zien welke route de trekvissen afleggen en wat het effect is van het op een kier zetten van de Haringvlietsluizen volgen we de vissen. Dit wordt op 2 manieren gedaan. De 1e manier is door grote vissen te voorzien van een zender. Dat gebeurt voornamelijk bij de vissen die lange afstanden zwemmen, zoals de zalm. Om de stroomafwaartse migratie te volgen worden hiervoor vissen uitgezet in Duitstand en om de stroomopwaartse migratie te volgen worden vissen uitgezet in de Voordelta. Als deze gezenderde vissen detectiestations passeren, wordt hun migratieroute duidelijk. Ook bij de Haringvlietsluizen is zo’n detectiestation en kunnen we zien of de vissen gepasseerd zijn en op welk moment.

Tekst Rijkswaterstaat.

Kaart van Nederland met daarop de aangegeven locaties van de detectiestations.Kaart met locaties detectiestationsVissen met netten in spuikokers

De 2e manier is door te vissen met netten in de zogenoemde spuikokers van de Haringvlietsluizen. Dat gebeurde dit jaar voor het eerst. Als je de sluisdeuren opent om water in te laten, zwemmen er vissen door de sluizen. Door middel van hoepelnetten en kuilnetten is een deel van de opening in de sluis bevist. Tijdens dit onderzoek werd duidelijk dat de vissen in ieder geval de kieropeningen weten te vinden. In de proeven zijn verschillende soorten trekvissen gevangen, onder meer: bot, glasaal, spiering en veel haring. Het Haringvliet doet haar naam dus in ieder geval weer eer aan! Na vangst zijn de vissen, zoals gebruikelijk, weer teruggezet in het water.

Hoe verder?

Er wordt dus gebruik gemaakt van de kieropening, dat is een positief signaal. Maar we kunnen hier nog geen conclusies aan verbinden. We weten nog lang niet alles. Hoeveel van de vissen die naar binnen wilden, is het daadwerkelijk gelukt om binnen te komen? Zijn er grote verschillen tussen vissoorten? Zijn de resultaten anders als een andere sluisdeur op een kier wordt gezet of als we een grotere opening bieden? Hiervoor is langjarig onderzoek nodig. We staan aan het begin van deze veelomvattende ontdekkingsreis. De komende 5 á 10 jaar gaan we daarom verder met het programma lerend implementeren om zo, binnen de randvoorwaarden, tot de meest optimale manier van kieren te komen.