Schrijver Suzanna Jansen geeft lezing bij inloophuis De Boei

Ouddorp - In totaal hebben meer dan honderdduizend mensen in de pauperkoloniën gezeten. Vandaag de dag zijn er zo’n één miljoen Nederlanders die van hen afstammen, waaronder bekende Nederlanders als Alexander Pechtold en Ruud Lubbers. Op dinsdagmiddag 24 januari 2023 om 13:00 uur komt schrijver Suzanna Jansen een lezing geven over dit boek in De Overkant, Dijkstelweg 33 te Ouddorp en een ieder die belangstelling hiervoor heeft is van harte welkom. De organisatie is in handen van Inloophuis de Boei Goeree-Overflakkee. Lees meer >> Vervolg De negentiende eeuw stond en staat bepaald niet vooraan bij de geschiedenisles. Op de lagere school (begin 1950) had ik een romantisch beeld van de tijd waarin mijn ouders, mijn opa’s en oma’s en hun ouders hadden geleefd. Het is bijzonder hoe weinig we gemiddeld weten van de tijd waar we min of meer direct uit tevoorschijn zijn gekomen. Vanuit dat (misplaatste) romantische beeld hieronder een aanbeveling voor het boek Het Pauperparadijs van Susanna Jansen, een familiegeschiedenis die zich in die de 19e eeuw afspeelt. In Maassluis hadden wij in mijn jeugd het Oude Mannenhuis. Vissend in de Goudsteen ving ik soms een glimp op vanuit de tuin aan de overkant. Kijkend naar mijn dobber, waarin de tijd stil leek te staan, dacht ik over hoe het vroeger moest zijn geweest. Bij mijn oom Arie zag ik op de donkere zolders van zijn timmerwerkplaats de contouren van geheimzinnige houten mallen, alles dik onder het stof. Mijn opa in Maasland was daar ooit kleermaker. Deze opa en oma kende ik alleen van foto’s en verhalen. Wel kende ik ‘tante Flach’, die daar alleen in een klein krom straatje woonde, naast de voormalige werkplaats van haar man. Haar man was al lang geleden overleden. Kinderen hadden ze niet. Hij was zadelmaker geweest en deed iets met bekleding van rijtuigen. Samen met mijn opa was hij ooit te voet uit Hellevoetsluis vertrokken. In Rotterdam vonden ze werk. M’n opa als leerling kleermaker. Samen met de jonge Flach die het zadelmakervak had geleerd, trokken ze naar Maasland, waar plaats zou zijn voor het zelfstandig uitvoeren van hun vak. De Vermaten en de Flachs konden het goed met elkaar vinden. Als ik op bezoek was bij tante Flach, vertelde ze vaak over hoe ‘oom Flach’ was geweest en over die opa en oma die ik niet had gekend. De verhalen over vroeger hadden altijd iets geheimzinnigs en boeiends. DOMMISSE EN DE OPRICHTING VAN DE NCRV In mijn beleving was hun tijd ongehaast. Een tijd van traagheid. Mensen werkten wel veel en lang, maar werken en leven vloeide in elkaar over. Verblijven in het leven, met aandacht voor elkaar. Zo had ik het bedacht. Ik voelde een zeker contrast met toen en met de onrust en gehaastheid zoals ik die om mij heen proefde. Ook was in Maassluis de Groen van Prinstererschool. Vlakbij de school liep het dood bij een groot smeedijzeren hekwerk. Daarachter was ‘Dommisse’ zoals we dat als kinderen noemden. Er woonde daarachter iemand, alleen, als een soort kluizenaar. Je kreeg hem nooit te zien. Ook zou daar een enorme ruïne zijn. De geheimzinnigheid had iets te maken met Abraham Kuyper, Dommisse, oud burgemeester van Maassluis en met de oprichting van de NCRV. Enkele klassen hoger maakte ik kennis met die kluizenaar, de zoon van de oud burgemeester. In de stoffige vertrekken van de ruïne rook het sterk naar oude buizenradio’s. Overal in de schappen lagen onderdelen van zendapparatuur van vroeger. Wat jammer dat ik niet in die tijd had geleefd; of liever, was die tijd er nu nog maar. Een tijd waarin alles goed en overzichtelijk was. NEDERLAND IN DEN GOEDEN OUDEN TIJD Enkele jaren terug kreeg ik het boek ‘Nederland in den Goeden Ouden Tijd’ in handen, een dagboek van Jacob van Lennep over een voetreis die hij samen met Dirk van Hogendorp in 1823 door Nederland maakte. Het boek is een nauwkeurig verslag van hun reiservaringen en de situatie waarin ze het land aantroffen. Ze hadden voldoende geld op zak en tal van aanbevelingsbrieven aan met de ouders bevriende artsen, burgemeesters, predikanten, notarissen, procureurs enz. Waar ik min of meer overheen las was het verslag over hun bezoek aan de Koloniën van Veenhuizen. Ik vond in het boek vooral de bevestiging van het romantische beeld uit mijn jeugd over die tijd. Totdat ik het boek las van Susanna Jansen: Het Pauperparadijs. In haar familie bestaat de overlevering dat zij weliswaar niet rijk zijn, maar.. ooit was dat anders. Daar was de naam Van Braxhoofden bijvoorbeeld, een verre voorouder. Er lag een zekere geheimzinnigheid over hun familiegeschiedenis. De grootmoeder van Susanna ontleende een zekere trots aan het gerucht van een voorname afkomst. Susanna Jansen, 1964, journalist, is er door geboeid en doet onderzoek naar haar familiegeschiedenis. DE BEDELAARSKOLONIE IN VEENHUIZEN Tot haar verbazing komt ze daarbij niet uit bij wat ze had verwacht, maar bij de bedelaarskolonie in Veenhuizen! Van Lennep belicht dezelfde periode vanuit de bovenlaag, 2 à 3 procent van de toenmalige bevolking. Susanna Jansen doet dat vanuit haar familiegeschiedenis, de onderkant van de toenmalige bevolking, de paupers, ongeveer 40 tot 50 procent. Het is onthutsend, te lezen hoe deze mensen in die tijd moesten leven en hoe ze in die tijd door de bovenlaag van de gevestigde orde, het vrije liberalisme, werden gezien en behandeld. Maar ook boeiend om te zien hoe tegelijkertijd en tegen de achtergrond van “de goede liberale ideeën” van dat liberalisme, er door verlichte en sociaal bewogen liberalen, met vallen en opstaan, werd gewerkt aan armoedebestrijding en de opbouw van sociale voorzieningen. Interessant is te zien dat het boek ook een inkijkje biedt op de ontwikkeling van de sociale volkshuisvesting. Vaak vanuit de beste bedoelingen. Omdat er toch onvoldoende gevoel was voor hoe je de mensen zou kunnen verheffen of beschaven, levert dat een aantal aardige anekdoten op. Zo dacht men rond 1820 in Veenhuizen dat, als men zwervers en aan lager wal geraakte mensen een betere huisvesting gaf en fatsoenlijke borden en bestek, hun gedrag en behoeften dan wel vanzelf zouden verbeteren. Maar al snel vroegen de ‘paupers’ weer om hun oude tinnen borden met alleen een lepel. Op zo’n groot bord konden ze dan snel een ‘toren’ voedsel laden. Rustig aan tafel gaan met de mogelijkheid nog een keer wat op te scheppen vonden ze maar niks. En krap een eeuw later ontwierpen architecten in Amsterdam sociale woningen met slechts kleine ramen, één lichtpunt in het midden van de woonkamer, een tappunt en een privaat. Zo waren alle primair nodige voorzieningen binnen de muren van de woning aanwezig en werd, zo was het idee, de aandacht naar binnen gericht. Met name de ‘heer des huizes’ zou daardoor meer thuis blijven en z’n geld niet buitenshuis in dronkenschap over de balk gooien. Of dat ook dat effect had is nog maar de vraag. Opvallend is dat de kerk bij al deze maatschappelijke inspanningen bepaald niet het voortouw had. Het Pauperparadijs is een boeiende familiegeschiedenis tegen de achtergrond van een tijd waaruit wij zijn ontstaan. Jaap Vermaat, Diaconie Apeldoorn